De afgraving van wierden in het noorden

De Groningse wierden zijn al vanaf 1840 afgegraven voor de vruchtbare grond die per kiepkar en schip is vervoerd naar de opkopers, meestal voor de arme Drentse gronden. Dit is een immens groot bedrijf geweest en de afgravingen van de wierden zijn ook enorm geweest. Wierden zoals die van Joeswerd, Beswerd en Oostum, van Eenum en Wirdum en Dorkwerd, evenals zeer vele terpen in Friesland zijn in die tijd op de schop gegaan. Via advertenties in kranten is de grond per scheepston verkocht, de grond van Oostum bijvoorbeeld is in 1908 verkocht voor vijftig cent per ton.


In de tweede helft van de 19e eeuw beginnen plaatselijk ‘geleerden’ (dokters, juristen, kooplui) objecten uit die grond te verzamelen. Zij zien als eersten de historische waarde van de wierden. Op de vondsten van deze notabelen zijn de oprichting van zowel het Friese als het Groninger Museum gegrondvest. In 1874 wordt het Provinciaal Kabinet van Oudheden opgericht dat in 1894 besluit tot de bouw van het Groninger Museum aan de Praediniussingel. In 1898 besluiten dezelfde geleerden tot de oprichting van een Bureau Kennis Groningen vanuit het Natuurkundig Genootschap.

 

Het runenstokje van Westeremden.
Het runenstokje uit de wierde van Westeremden.


Als in 1908 de wierde van Dorkwerd ‘aan snee’ is, omdat het kerkbestuur aldaar de grond van de wierde wil verkopen om met de opbrengst ervan een kerkorgel te financieren, stelt men een zeer bevlogen student aan om ‘het probleem van de wierden’ aan te pakken. Deze student is Albert Egges van Giffen, zoon van een dominee te Zuidhorn. Hij gaat ondernemend aan de slag en doet niet alleen uitgebreid onderzoek aan vele wierden in Groningen, maar ook in Friesland (onder andere Hoogebeintum) en in Duitsland, bijvoorbeeld aan de ‘halligen’ in het waddengebied. Gesteund door zijn mentor, de Leidse hoogleraar prof. Dr. J.M. van Bemmelen, koopt hij een ‘stoomfiets’ met nummerplaat A526 (A staat voor Groningen) en trekt daarmee door de noordelijke streken. Het afgraven van wierden is in de noordelijke Nederlanden doorgegaan tot aan de Tweede Wereldoorlog.


Hij wordt later dé archeoloog van Nederland en richt in de jaren 1919-1922 het Biologisch-Archeologisch Instituut (BAI) in Groningen op. Later wordt hij conservator van het Groninger Museum en in die hoedanigheid verwerft hij vele onderwerpen uit de afgravingen. Hij koopt ze op van de ‘wiergravers’, bijvoorbeeld in ruil voor een foto van zo’n ploeg! Veel mensen zijn destijds op zoek naar voorwerpen; zo kopen medicijnstudenten schedels om op hun schoorsteenmantel te zetten.


Zegewens

Van Giffen krijgt het Runenstokje dat op deze pagina is afgebeeld uit de verzameling van de aardrijkskundeleraar van de eerste Christelijke HBS, A. van Deursen, die het in zijn vitrine heeft staan. Het is in 1917 gevonden bij de afgraving van de wierde van Westeremden. Het staafje met runeninscriptie dateert uit de vroege Middeleeuwen. De runentekens vormen de eerste schrijftaal van de noordelijke volkeren. Het alfabet is zeer primitief en bestaat uit slechts enkele tekens. Er zijn meerdere publicaties aan gewijd met steeds weer andere verklaringen van de tekst, met prachtige en vaak fantastische bezweringsformules. De meest waarschijnlijke tekst is die van een zegewens voor de ‘heemstede’ (huis), zoals in die tijd gebruikelijk is geweest.


Dit stokje bevat de langste runentekst van de circa twintig runeninscripties die in Nederland gevonden zijn. Het stokje zelf is een mooi afgewerkt stukje taxushout, een soort die op de noordelijke kleigronden niet voorkomt en dus geïmporteerd moet zijn. Het stokje wordt ook wel het toverstokje van Westeremden genoemd en het is opmerkelijk dat dit kleine stukje hout het runenschrift bevat, het oudst bekende schrift van Noord-Europa. Bovendien is het stokje de langste van de slechts 20 gevonden runeninscripties in geheel Nederland. Na onderzoek is gebleken dat het stukje hout dateert uit de 5e – 8e eeuw na Chr. Dat weten we omdat het uit het gedeelte van de wierde van Westeremden afkomstig is uit diezelfde periode. Het hout zelf is niet uit Nederland afkomstig, maar is geïmporteerd. Op het hout staat een dunne inscriptie van dunne lijntjes in runenschrift, een Friese variant hiervan. In de loop der jaren zijn er verschillende runologen geweest die hebben geprobeerd de inscripties te ontcijferen. Er zijn verschillende interpretaties ontstaan door de manier waarop tekens geïnterpreteerd kunnen worden. Van runeninscripties is bekend, dat ze soms in een soort van geheimtaal zijn geschreven door de tekens dubbel te schrijven, samen te voegen of zelfs te spiegelen.


Bij de laatste poging om de tekst te vertalen is ontdekt dat de tekst is opgedeeld in drie stukken, een hoofdtekst, een aanvulling en een tweede tekst. De vertaling luidt als volgt:


‘Op het heem blijve goed geluk,
Mag het groeien bij de taxus.
Wimoed bezit dit’

 

Daarmee is de inscriptie van Westeremden een zegenwens voor de heemstede.
Doordat er in Friesland diverse objecten gevonden zijn met runenschrift, waaronder ook deze, weten we wat voor taal er in dit gebied er in deze periode is gesproken. Zonder deze pakweg twintig voorwerpen kunnen we hier alleen maar over speculeren. We weten nu met redelijke zekerheid dat men rond die tijd een vroege vorm van Fries heeft gesproken rond de 9e eeuw, waarmee het de oudste bewezen taal is van Nederland.


Bronnen:

  1. 01. Groninger Museum
  2. 02. Carla Alma, 2006

 

 

 

Deze pagina maakt deel uit van www.nazatendevries.nl.
Aan bovenstaande tekst is de uiterste zorgvuldigheid besteed. Desondanks kunnen er best fouten voorkomen.
Constateer je fouten en/of heb je vragen, correcties, aanvullingen...geef die dan even aan mij door via mijn E-mail adres.
Laat ook eens een bericht achter in het Gastenboek.

 

 

Hoogeveen, 24 februari 2014.
Verhaalbewerking: © Harm Hillinga
.

Menu Artikelen.
Terug naar de HomePage.
Top